In Kokkai Mae Garden, het park bij de regeringsgebouwen staan glimmende asbakken met deksel. In Nederland, stellen we vast, zouden ze het hooguit een week volhouden. Of blijven ze hier bij de gratie van de bewaking, die overal rondloopt? Twee vrouwen zijn in de weer met de prullenbakken. Ze legen ze. In Japan zie je ze weinig. Afvalbakken. Je vuil kun je als toerist kwijt in de supermarkten, leren we. En ook daar word je geacht om het afval te scheiden.
De vrouwen hebben een karretje bij zich. Met verschillende plastic zakken. Een kleintje voor peuken. En één voor plastic flesjes. In Uenopark zagen we eerder een fiets tegen een boom, met op de bagagedrager een enorme doorzichtige vuilniszak met flesjes. Vermoedelijk van een van de daklozen die in het park leven. De flesjes brengen dus kennelijk nog iets op.
De bezittingen van de daklozen liggen overdag verborgen onder een plastic zeil. Bijna altijd blauw. Een hoopje blauw plastic. De ene wat hoger dan de ander. Ik zie er één met op de top keurig een paar sportschoenen.
In Tokio leer je de parken te onderscheiden. Ueno, het uitgestrekte wandeloord met de vijver met de fonteinen die dan weer hoog spuiten en dan weer laag . Aan het einde van een sessie komt er uit de randen van de vijver damp die de kinderen die op de stenen omheining zitten in verwarring en verrukking brengt. Schoolklassen trekken langs, blije kleuters met petjes op. Hand in hand worden ze langs de vijver gevoerd op weg naar de bus die ze na een dagje dierentuin weer naar huis brengt.
Het is een park voor honden. Maar dan vooral meegevoerd in fietsmandjes, in kinderwagens of buggy’s. De meest onwaarschijnlijke hond wordt rondgefietst door een oudere man. Het dier heeft iets griezeligs. Het lijkt op een kruising tussen een leeuw en een te groot uitgevallen knuffel. De man trekt veel aandacht met het beest. Er wordt gekird, bewonderd, gestreeld, geprezen. Hij laat het als vanzelfsprekend over zich heen komen.
Hibiyapark heeft iets sjiekigs. Als wij er zijn is er in het openluchttheater een voorstelling. Twee locomotiefjes staan op het toneel en spreken Japans. Ik meen ze te herkennen van de zondagochtenden samen met de kinderen voor de buis. Verderop bemachtigen we een bankje. Op het bankje naast ons zit een man die ik inschat als een van de eigenaren van zo’n plastic zeil. Hij groet een andere zwerver die langs komt, met een plastic boodschappentas vol met spullen, gebaart naar de open plek naast zich, maar de man loopt door.
Daklozen. In de rietrand bij de rivier, in het stadsdeel Zoshiki wonen ze. Aan de rivier grenst een enorm grasveld waar kinderen voetballen. Of tennissen, hun fietsen op een rijtje naast elkaar gezet dienen als net.
De daklozen worden ongemoeid gelaten. Er zijn er die leven in een hutje, met een hek, een moestuintje. Anderen bouwden van zeil een tentje. Bij de één is het erf keurig geveegd, de ander leeft naast een mestvaalt. En ook daar staat ergens tussen het riet een fiets. Met op de bagagedrager een enorme zak met plastic flessen.