Suikerfabriek

Het was zo’n mistige december ochtend. Dat je van het duister langzaam de ochtend in rijdt. En de velden in een lichte mist gehuld gaan. Zo’n droge kou. De pekel van de afgelopen nacht laat sporen achter op de voorruit. Vrachtwagens met bieten gaan dezelfde kant op. Soms blijf ik met opzet een tijdje achter zo’n truck met oplegger hangen. Die bieten, achter het rooster van de laadbak, ze vormen zo’n fraai schilderij.

Ik hou van suikerbieten. Net gerooid, nog vol kluiten. Dat knoestige dat ze hebben. Ze doen behaaglijk aan december denken. De wolkende fabrieken van Stad en Ommeland. Twee waren er vroeger. Overal waar je fietste rook je ze. Die van Groningen en van Hoogkerk. Zoet en weeïg, van Helpman tot Kostverloren. Baiten. Zo noemen Groningers dat stoere gewas. Baiten. Ze zetten het naar hun hand. Op 10 november hollen ze hem uit. Met een zakmes. Sturen er op Sint Maarten hun kinderen mee de straat op. Ik heb er nooit één gehad. Zo’n 11 november-biet. Mijn lampion was van papier, viel altijd ten prooi aan de wind. Ging halverwege de Amstelstraat steevast in vlammen op.

Vorige week was ik op zaterdag op weg naar Zuidhorn. Daar hangt in het gemeentehuis een kastje dat trillingen registreert. In een bodem die geregeld beeft. We filmden de meetapparatuur. Zetten daarna koers naar het Hogeland. Reden langs velden in de dampige kou. Met aan de horizon die vertrouwde wolk van de suikerfabriek.