Bijna verzopen

Een plezierige bijkomstigheid van het schrijven van een boek is dat het opmerkelijke reacties los maakt. De echtgenoot van een nichtje verraste me onlangs met een brief van mijn moeder uit oktober 1957.
In de brief beschrijft ze een opmerkelijk voorval. Het is uit de tijd dat we aan de Sabastraat in Groningen woonden. In zo’n voor die tijd uiterst moderne flat. Ik zag er uit als op de foto. Klein, brilletje, bol, potkapseltje. Op de foto ben ik te zien, samen met mijn neef Juus op het terras van Het Boschhuis in Bilthoven.

Op een avond zaten we daar aan de Sabastraat aan de boterham (je at toen ’s middags warm) toen ik terloops vertelde wat mij die dag was overkomen. “Die mevrouw zei pas maar op, anders rol je er nog in”. Mijn moeder: “wij vroegen verder en toen bleek dat ze met Jantje Snijboon een slippertje naar ’t kanaal had gemaakt.”

Nogal laconiek, vind ik, voor een moeder die net heeft gehoord dat haar driejarige peuter er tussenuit is geknepen en met haar vriendje Jantje (geen idee waar dat Snijboon vandaan kwam) de straat uit is gewandeld en terecht kwam aan de boorden van het Van Starkenborghkanaal. Maar zo ging dat kennelijk in de jaren vijftig. Geen hekken rond de tuinen. Geen voortdurend toezicht op spelende kinderen. Laat staan lichtgevende hesjes of helmpjes voor het fietsen.

Wel kreeg ik een akelig verhaal te horen. Van hoe een meisje uit de buurt was geschept door een auto. Slechts wat schrammen opliep, maar net zo goed in het ziekenhuis had kunnen belanden.
Het maakte geen indruk bleek een paar dagen later. Ik ruimde een puzzel op en toen die keurig in de doos zat zei ik monter: “Daar speel ik dan mee als ik in het ziekenhuis lig, als ik onder een auto ben gekomen.”