Ze kwamen uit Zeeland en Groningen, uit het Gooi en de Achterhoek, van Java en uit Tokio. Een kus uit Istanboel. Felicitaties van Curaçao. Hugs. Zoenen. Ballonnen. Bloemen. Goede wensen. Ze waren van overal en in verschillende talen. Van vrienden van lang geleden en van recente datum. Familie. En mensen die goede bekenden werden omdat ik ze ontmoette tijdens het werk. Meestal op een klus die net even wat uitzonderlijker was dan de andere.
De afgelopen jaren mocht het fenomeen verjaardag mij gestolen worden. Niet omdat ik behoor tot die categorie mensen die met het stijgen der jaren haar leeftijd verzwijgt. Integendeel. Toen mijn zwager veel en veel te jong stierf nam ik mij voor nooit een geheim te maken van mijn leeftijd. Omdat ik toen heb ervaren wat een voorrecht het is ouder te worden, gelukkig te zijn met man en kinderen. Die kinderen te zien opgroeien.
Ik ben van 1954 en werd dus eenenzestig jaar.
Dat ik niet zo veel had met mijn verjaardag lag aan de weemoed die me altijd beving. Als meisje genoot ik ervan als mijn moeder vertelde hoe die laatste dagen voor mijn geboorte waren geweest. Hoe ze zich er op verheugde. Geen idee wat het zou worden. Een jongen? Een meisje? Het weer: koud, regenachtig. Ik keek het vandaag na en zie dat ze gelijk had.
“Te koud voor de tijd van het jaar” en “in de verste verte geen zomerweer.” De dag voor mijn geboorte was het dertien graden.
Mijn moeder romantiseerde die dinsdag 29 juni in het jaar 1954, het kwam er op neer dat die dag in alle opzichten voor haar en mijn vader de zon doorbrak.
Hoe gewenster wil je zijn als kind?
De volgende ochtend, vertelde ze altijd, stond rond acht uur mijn opa Thomas Broekema voor de deur. Zij vond dat wat al te matineus. Ik vind het een mooi beeld. Die grootvader van me, die er op de foto’s – amper vijfenzestig – uitziet als een negentigjarige. Op de fiets naar die nieuwbouwflat in de Indische Buurt gereden. Helemaal uit Hoogkerk. Niks auto. En een kraamcadeautje? Hooguit een paar gehaakte babysokjes.
Weemoed hing er dus rond die negenentwintigste. Eenzelfde weemoed die ik voel de dag voor de verjaardag van onze kinderen. Dan zie ik mezelf zitten op de bank, aan een portie bami. We kijken die avond voor de geboorte van onze eerste naar de beelden uit Faro. Hoe ontzettend ook, die vliegramp, ik weet dat die heel ver van me af stond. Een aanstaande moeder beschermt zich tegen de boze buitenwereld.
En de volgende keer, toen onze tweede en derde werden geboren sta ik bij een raam en kijk uit over de nu bijna verdwenen tuin van het VU ziekenhuis. Als alles goed gaat heb ik de volgende dag op iedere arm een kind. En zo gebeurde.
Dat dus. Dat gevoel.
Jarenlang heb ik van mijn moeder die verhalen nog een keer willen horen. Ze was er wel, maar ook niet. Ze kon niet meer vertellen over Huize Tavenier. Over haar schoonvader die langs kwam. Een dag later, oma uit Bilthoven. Met een geboortebordje, van de Gero uiteraard.
Nu beiden zijn overleden, mijn vader en mijn moeder, herkrijgt mijn verjaardag de feestelijke rand. Soms viel de negenentwintigste in de zomervakantie. Op Vlieland waren we dan, haalden taart bij bakker Westers en hingen aan de zoldering van het huisje in Duinkersoord zelfgemaakte slingers. Als ik jarig was in Groningen dan organiseerde mijn moeder een partijtje. Eens bedacht ze als afsluiting een optocht. Wij, kinderen, mochten een rondje om de flat aan de Maaslaan marcheren. Ik zal iets ouder zijn geweest dan op de tekening die Max van der Wissel in 1959 van me maakte. Onze trommels waren een pan of een vergiet. We mochten met een houten lepel slaan, zo hard we wilden. Onze drumband weergalmde toen we door de brandgang gingen. De feestgangers vonden het prachtig, maar ik schaamde me dood.
Deze verjaardag glom mijn verjaardag behalve door andere feestelijkheden ook dankzij Facebook en jullie gelukwensen. Warm, hartelijk, attent en lief.
Ik ben er blij mee en koester ze, die wensen.
Dank jullie wel.