Het fenomeen intrigeerde me.
Vrouwen in kleding waarin ook hun over-overgrootmoeder liep.
Wie waren ze? Wat bewoog hen een traditie voort te zetten?
Ik hoopte via hun dracht meer te horen over hun achtergrond. Hun geschiedenis, hun leven. Eind jaren tachtig maakte ik de eerste interviews. In veertien plaatsen in Nederland waren toen nog vrouwen in dracht te vinden: Domburg, Borssele, ’s Heerenhoek, Arnemuiden, Oosterland, Scheveningen, Volendam, Marken, Huizen, Bunschoten-Spakenburg, Rijssen, Oldebroek, Staphorst en Urk.
Nooit in burger
Bijna alle vrouwen hadden een streng orthodoxe achtergrond. Het gesprek over de kleding gaf toegang tot gevoelige thema’s. Zoals het geloof, de opvoeding van de kinderen en seksualiteit.
De gesprekken bieden een inkijk in een wereld die nu vrijwel verdwenen is. Ze staan in mijn in 1990 uitgegeven interviewbundel “Nooit in burger”.
Jan van Eijndhoven
Ik fotografeerde de vrouwen met mijn Nikon F3. En mocht ze bij de meester zelf, bij Jan van Eijndhoven in Tilburg ontwikkelen en afwerken. Hij hielp steeds als het lastig werd en instrueerde. Ben ik hem nog altijd dankbaar voor.
In het boekje kon ik per gesprek maar één foto kwijt.
De andere foto’s zijn nooit gepubliceerd. En nu dus voor het eerst te zien.
Statenvertaling
Op een ochtend ging ik langs bij de stiefzussen Aaltje Paalberends (1903) en Dika Nijland (1902). Ze woonden nog maar kort in Huize Maranatha. In de introductie schrijf ik:
“Boven de tafel in de woonkamer hangt een luidspreker waaruit na iedere maaltijd de stem van de hoofdverpleegster klinkt. Ze leest uit de bijbel in de Statenvertaling. In de slaapkamer, naast hun houten tweepersoonsbed, staan de kasten met de jakken en de rokken. “
Jutefabriek
Aaltje en Dika, lid van de Gereformeerde Gemeente, waren de laatste vrouwen in Rijssen in dracht. Ongetrouwd gebleven, hadden ze gewerkt in de plaatselijke jute fabriek. Aaltje hield dat niet vol en werd naaister van jakken.
Ze vulden elkaar tijdens het gesprek steeds aan. Zoals ze dat hun leven lang moeten hebben gedaan.
Gouden slotje
Aaltje: “Ik naaide iedere dag een jak. Eerst reeg ik al die plooitjes op de rug en dan met de machine. Het was een hoop werk en er waren er ook nog zo veel die het droegen. Een honderd of drie, op zondag, in de kerk, zag ik niets anders dan jakken.”
Dika: ”We gingen twee keer naar de kerk. We mochten zondags niet naar buiten, binnen blijven. Daar was het zondag voor.”
Aaltje: “We waren wel mooi hoor als we naar de kerk gingen. Een kerkboek mee, gouden slotje om, mooi doekje om.”
Dika: ”We zijn ons hele leven bij onze ouders gebleven.”
Aaltje: “Vier jaar geleden zijn we hierheen gegaan. Toen waren we al in de tachtig.”
Dika: ”Jij kon niet meer.”
Aaltje ”Ik kon niet meer en zij wilde daar in dat huisje niet alleen achterblijven. Het was terdege wennen om in dit gebouw te zitten. We kunnen wel doen wat we willen maar het is net alsof we niet zo vrij zijn. Je kan niet zo naar buiten lopen, je hebt alleen een balkon.”
Dika: ”Dat missen we…buiten.”
Aaltje: “De kleren laten we niet door de wasserij doen. Daar kan de stof niet tegen. Een buurvrouw doet de jakken. En de schorten. Die moeten precies in de plooi, die hebben we liever niet in de wasmachine.”
Het nieuwe leven
Ook stipten ze een gevoelig onderwerp aan. Het leven na de dood.
Aaltje: ”Je geloof wordt sterker maar je blijft bang om te sterven. Wie niet?”
Dika: ”Ikke wel…Je bent bang dat het straks niet goed gaat. Je moet veranderd worden, het nieuwe leven kennen, want anders komt het niet goed.”
Aaltje “Dat moet van binnen, daar moet je voor bidden.”
Dika: ”We kunnen er maar beter niet over praten…”