Teuntje stond niet op de boze plek

Met haar witte kap trok ze op de receptie van ons huwelijk veel aandacht. Dat deed haar plezier. Op zeker moment werd het haar wat te druk en nestelde ze zich boven, op een bank, bleef daar lang zitten en genoot.
We trouwden in 1992, twee jaar eerder verscheen mijn interviewbundel “Nooit in burger” over de laatste vrouwen in dracht. Ik interviewde en fotografeerde de vrouwen.
Teuntje Westland uit Huizen zag ik daarna nog wel eens. Haar eenvoud maakte indruk op me. En haar orthodoxie die me vreemd is maar me toch fascineerde.

“Ik maak niet veel mee in het leven. Ik sta om zeven uur op, was me, zet een bakkie thee. Dan komt eerst m’n zwager en dan m’n zus naar beneden en dan ga ik een beetje schoonmaken en werk voor het Rode Kruis doen. Mazen en borduren. Dat doe ik ’s middags ook en dan ’s avonds t.v. kijken. Of ik lees in de Bijbel. Ik lees nu Openbaringen, maar dat vind ik zwaar. Ja, ik ben dom. Omdat ik niet alles begrijp. Andere dingen kan ik ook niet begrijpen. Vroeger op school, dan was meester aan het vertellen over de rijke man en de arme Lazarus. En dan moesten we een opstel maken. Nou daar zat ik, die andere jongens en meisjes mooi aan het schrijven. En ik schreef: d’r was eens een rijke man en een arme Lazarus. Verder kwam ik niet. Kon ik niet. Dus ik wil maar zeggen, ik ben altijd dom geweest.”

Ze schetste in een paar herinneringen haar sobere jeugd in het Zuiderzeedorp. Haar broers die op zolder tussen de netten sliepen. Vader die “nogal heet aangelegen” was en als eerste op zondagnacht uitvoer waarna de rest van de vloot volgde. De hele week was hij op de Zuiderzee, dag en nacht in de weer. “De kleren gingen dan niet uit, wel nee. Ze kropen zo in de kooi, met kleren aan. Schuitenlakens, zei ie dan.”

Een enkele keer maakten ze een uitstapje. Het zeil werd gehesen en vader voer met zijn kinderen naar Enkhuizen.
Haar zusje woonde bij grootmoeder. “Opoe was weduwvrouw en wilde graag een van de kinderen hebben. Eerst was mijn broertje daar geweest, maar die wilde niet meer.”

Teuntje hield van schoon. Voor haar omgeving was het een zorg hoe dat nou moest toen ze op vakantie naar Israël ging. Ze had geen klagen. “In zo’n kibboets hebben we twee nachten geslapen. Kregen we iedere nacht een schoon laken. Nou, dat is toch onnozel.”
Ze ging geregeld op reis. Altijd in haar dracht. Joegoslavië, Noorwegen, Luxemburg. In Tanger zat ze in haar lange rokken op een kameel. In Amerika, op familiebezoek, zei haar nichtje dat ze nog nooit zo veel Nederlanders had ontmoet. “Want die kwamen allemaal naar mij toe om even met mij te praten.”

Openhartig was ze ook. Elke leeftijd, vertelde ze, heeft zijn bekoringen. Op haar hoge leeftijd prees ze zich gelukkig dat ze haar hoofd nog had. “En toen ik veertig, vijftig was…niet lachen hoor…dat opoe overging. Ha,ha, begrijp je het? Lekker rust. Geen opvliegers, ’t is zo weggebleven.”

Haar vader had een fel karakter. Haar moeder was teruggetrokken. “Ze was erg verlegen. Ze kleurde als er volk kwam. Ze stond niet op de boze plek. Dat had ik ook. Ik ben later mutsen gaan strijken en dan had ik veel mensen aan de deur. En toen ben ik te weten gekomen dat het allemaal mensen zijn. Toen is het overgegaan.”image(8)