“Gezellig, die toeristen”

Las vandaag dat ze het op het voormalige eiland Marken niet meer zo op toeristen hebben. Die zouden door de smalle straatjes gaan zonder iets te kopen of te verteren. Hun neuzen tegen de ruiten drukken. Op het hout kloppen om te controleren of het wel echt is.
Lijsje Springer-de Jonge vond ze juist leuk. “Gezellig, die toeristen.”
Ze was de eerste vrouw die ik interviewde voor mijn bundel Nooit in Burger, over de laatste vrouwen in dracht.

Ik herinner me haar als een ontzettend aardige vrouw die, ondanks die dracht, met haar tijd meeging. Ben een aantal keren bij haar langs geweest. Van haar man kreeg ik een door hem handgesneden miniatuur van een Marker bankje.

In 1922 werd ze geboren op – toen nog – het eiland Marken. Een moederskindje.
“Ook toen ze ziek was. Dan zat ik op haar bed in de bedstee en dan maakt ik van een knikker popjes. Ik weet nog dat mem dood ging. In de kamer stond haar kist, met glas, zodat je haar gezicht kon zien. En ik herinner me nog dat voordat ik naar bes ging, ik een kusje op het glas drukte.”

Vader zat op zee, dus gingen de zes kinderen naar bes, de grootmoeder .
De grootouders namen alle kinderen op. “Toen mijn moeder overleed waren er andere mensen die mij wilden opnemen. Die hadden geen kinderen. Ik wilde wel want die mensen hadden wat meer geld dus had daar speelgoed in overvloed gehad, maar mijn grootvader wilde niet. Grootvader zei dat we bij elkaar moesten blijven. ‘Anders vervreemden we van elkaar,’ zei hij.”

De moeder van Lijsje overleed aan tuberculose. Ze zou er altijd bang voor blijven. Zeker nadat ook haar zus er aan stierf. “Een half jaar later werd ik ziek. Vader was doodsbang. Hij is toen met m’n plas naar een waterkijker in Amsterdam geweest. Er werd gezegd dat hij kamille moest trekken en dat ik beslist geen tb had, maar gevatte kou en water achter de longen.”

 

Dat was het Marken uit haar jeugd.
Lijsje werkte bij de legendarische Sijtje Boes, de souvenir verkoopster.
“We voeren met de boot naar Monnickendam, met de toeristen mee. En dan had ik een mand met snuisterijen. Klompjes, kaarten, popjes, pijpen, bellen voor op de tafel, lepeltjes met koningin Wilhelmina en president Roosevelt. Dat was leuk, alleen ik kon geen Engels. Ik kon alleen maar tellen. Dat had Sijt me wèl geleerd. En dan zaten ze tegen me te koeren. Dan zei ik: ‘You like postcard lady?’ Ik verkocht! Als Marken weer in zicht kwam was ik meestal uitverkocht. “

Ze hield vast aan haar dracht. Alleen tijdens een hete zomer ging ze overstag. Op aandringen van haar schoonzus.
“Die heeft toen een rok en een bloesje voor me meegenomen. Toen kwam m’n man thuis van z’n werk en die zei: ‘Welke tjalk is er nou in de haven?’ Ik zei: `Hoezo?’ Hij zei: `je loopt er zo raar bij, je bent net een tjalkvrouwtje.’
Dat was de laatste keer in burgerkleren. Uit volle overtuiging hield ze vast aan de dracht. “Want, als ik morgen in het vreemd wil, dan ga ik in het vreemd.”

IMG_9659

IMG_9658