Voor het boek “In het puin van het getto” dat ik schreef met Helma Coolman, las ik tientallen getuigenissen van gevangenen die via Auschwitz terecht kwamen in Kamp Warschau. Nederlanders, Hongaren, Italianen, Fransen, Belgen, Duitsers. In Warschau werden ze onder barre omstandigheden gedwongen de laatste resten van het immense getto te wissen.
De mannen hadden bijna allen een zelfde gang gemaakt. Een dagenlange reis, opeengepakt in een wagon, de selectie in Auschwitz. Meestal drong na een paar dagen tot hen door dat de andere familieleden waren vermoord.
De verhalen blijven mij bij. Altijd.
Zo zal ik nooit vergeten wat de tienjarige Gustav Schonfeld overkomt. Hij is van Munkacz. Zijn vader is huisarts. In de behandelkamer klinkt Jiddisch, Tsjechisch, Russisch, Hongaars en Duits. Soms mag Gustav mee op werkbezoek als zijn vader de bergdorpjes bezoekt. De frisse lucht, een wandeling over de bergweide met geurige bloemen en kruiden, geiten en koeien met een klingelende bel om de nek. In een beekje, op een steen in de zon zitten terwijl het water over zijn voeten klatert: het zijn de heerlijke herinneringen aan een onbezorgde jeugd.
In Auschwitz staat hij in de rij, klaar voor de selectie. Met zijn vader, zijn moeder met op haar arm zijn enkele weken oude broertje en zijn oma.
Vader Schonfeld durft het aan om naar voren te lopen. Daar ziet hij hoe de selectie in zijn werk gaat. Zieken, ouderen en vrouwen met jonge kinderen worden naar één kant gedirigeerd. Jonge vrouwen, jonge mannen en jongens van zestien jaar en ouder gaan de andere kant op.Hij begrijpt en neemt in enkele ogenblikken de zwaarste beslissing van zijn leven. Terug bij zijn familie haalt hij zijn zoontje van de arm van zijn vrouw en vertrouwt de baby toe aan zijn schoonmoeder. Zijn echtgenote draagt hij op te zeggen dat ze verpleegster is. Zijn zoon moet zich uitgeven voor een zestienjarige.
Zo gebeurt. Een SS arts dirigeert de grootmoeder met haar kleinkind en acht andere familieleden naar de mensen die op vrachtwagens verdwijnen. Gustav gaat met zijn ouders het kamp in. Naar de registratie. Ze zullen, gescheiden van elkaar, overleven.
Zo’n rij wordt op 25 augustus 1944 gefotografeerd door de geallieerden. Een Mosquito neemt op 30.000 voet foto’s van de IG Farben Fabriek bij Auschwitz. Wat er verder op de foto’s van de luchtverkenner staat zal niet nader worden bestudeerd. Dat gebeurt pas in 1978. Onderzoekers Dino Brugioni en Robert Poirier vergroten de foto’s en herkennen in een hoek wat wij wisten maar nu ook zien gebeuren. Dit is Auschwitz in vol bedrijf.
Te onderscheiden zijn de omheiningen, de wachttorens, de toegangspoort, het spoor en de Rampe er naast. Er is zojuist een transport aangekomen. Drieëndertig wagons tellen de onderzoekers. Ze zijn waarschijnlijk leeg. Want er is verderop een groep te onderscheiden. Naar schatting 1500 mensen zijn op het moment dat de foto wordt genomen op weg naar de gaskamers.
Ook de mensen die door de selectie kwamen zijn zichtbaar. In een rij wachten ze om zich te laten registeren.
In zo’n rij staat enkele weken eerder de tienjarige Gustav die de mazzel heeft dat hij kan doorgaan voor een jongen van zestien.
Met zijn vader gaat hij later door naar Warschau. Ze doorstaan de ontberingen en worden uiteindelijk bevrijd in Dachau.