Daar op dat eilandje Griend voelde ik me even verbonden met de eeuwigheid.
Veilig en verwarrend.
Het bracht herinneringen boven aan Vlieland, Texel, Schier, aan Zeeland… de geulen die we groeven. De kastelen die we bouwden en hoe we probeerden ze te beschermen tegen de vloed. De schelpen die we zochten. De wandelingen die we maakten.
Wat er ook gebeurt, dit zal hetzelfde blijven, dacht ik.
Het zand, de zee.
Weer thuis las ik toevallig over Douwe Tamminga, de Friese schrijver en dichter. Na de dood van zijn enige kind, een zoon, schreef hij het magistrale ‘In memoriam’.
Dat zo begint:
Ik rop syn namme tsjin de simmersee,
syn leave namme rop ik tsjin de brekkers,
hy hat jim kend, o ivige skombekkers,
jou my beskie, skodkopje net fan nee:
is hjir yn wetter, ljocht en wyngetwir
net in nei-ebjen fan syn stim bewarre?
Het raakte mij zeer, zeker na dat bezoek aan Griend.
Theun de Vries vertaalde het.
Ik roep zijn naam tegen de zomerzee,
Zijn lieve naam roep ik de branding tegen,
Hij kende jullie, eeuwig vretend leger,
Geef mij een antwoord, schudt en schuim niet nee:
Bleef hier in water, licht en ijle wind
Niet nog een na-eb van zijn stem in leven?
Kees ’t Hart noemt In Memoriam in de Groene Amsterdammer een “diep ontroerende bezwerende klaagzang”.
Ook dat heb ik overgehouden aan Griend. Het voornemen om Tamminga te gaan lezen. En het boek Trochpaden van Geart de Vries, een bundeling van de gesprekken die hij had met Tamminga.
Je zou zeggen: het kan bijna geen toeval zijn dat Harm, de schipper die ons met de Phoca naar de plaat voer, van Paesens Moddergat is. In Moddergat staat een monument dat de ramp van 1883 herdenkt. Toen verging de hele vissersvloot in een storm. De tekst op de steen is van Douwe Tamminga.
As de dea it skip berint,
Dan is der gjin ûntkommen.
O wetter, o wif elemint!
De sé hat jown, hat nommen
Als de dood het schip betreedt,
Dan is er geen ontkomen.
O water, o onzeker element!
De zee heeft gegeven, heeft genomen