De komende weken schrijf ik aan een nieuw boek.
Af en toe is er tijd om te bloggen.
Vanuit mijn schrijfhok zie ik een strakblauwe lucht. Dat staalblauw van een dag met strenge vorst.
Er ligt geen ijs. Gelukkig, anders was er niets van schrijven gekomen en had ik de onrust van vroeger gevoeld.
In het Teylers Museum in Haarlem werd ik er aan herinnerd.
Zo ging het…aan de rand van het meer in de meute een plek vinden om in de noren te stappen. Op een plastic zak of krant de veters strikken met vingers die al koud worden. De schoenen achterlaten tussen sneakers, slippers en laarzen in de hoop dat ze er bij terugkomst nog staan.Schaatsen zoals die jongen ze onderbindt op de rand van een schuit, zelfs die heb ik nog gehad. Al ontbrak de krul aan de punt.
De onwennige eerste streken. Stukken waar geen doorkomen aan is. Als op de vijver in het Haagse Bos. Willem Bastiaan Tholen schildert mijn ergernis. De wandelaars die het ijs gebruiken om er te netwerken.
Tochten langs berijpte bomen, onder bruggen door, langs wegen waar nog sneeuw ligt, Breitner schildert de papperige sporen van het verkeer.
Als middelmatige schaatser reed ik één keer een wedstrijd. Op de ijsbaan in Vlieland. In het bos, bij de knopenboom.
In een windjack krabbelde ik op mijn houten schaatsen en won warempel een prijs. Ik droeg een windjack, het hoofd beschermd door de astronautenmuts die mijn moeder zelf haakte.
Vierenzestig ongetrouwde vrouwen op de Westersingel in Leeuwarden schaatsten met blote armen. “Blote arms”, zeggen ze in Groningen. Het is 21 januari 1809 als de eerste kortebaanwedstrijd voor dames wordt verreden. De hoofdprijs: een gouden oorijzer. De wedstrijd kreeg jarenlang geen vervolg. Vanwege dat bloot. Het spektakel had te veel beroering gewekt.