De mannen uit Het Boschhuis

Al is het een meisje dat de lezer met haar bruine ogen aankijkt. Al begint het boek met een jonge vrouw, die in het boerenwerk weinig onder doet voor een man: “als een kerel keerde ze in de kelder de loodzware kazen”. Toch wordt Het Boschhuis bevolkt door veel mannen. Van uiteenlopende soort. Helden en schoften. Idealisten en pragmatici. Pioniers en bange burgermannen. Boeren, artsen, onderwijzers, planters, gevangenisbewaarders, soldaten, SS’ers, verzetsmensen, predikanten, ambtenaren, chauffeurs, piloten…

Ik moet geregeld aan ze denken.

Een paar dagen geleden nog, op dat prachtige Bretonse eiland Belle-Île. In een poort bij een strand staan in een marmeren plaat gebeiteld de namen van een in 1943 gecrasht Amerikaans toestel. Piloten. In Het Boschhuis beschrijf ik de zenuwslopende uren voorafgaand aan een vlucht. De tocht zelf. Het geluk, na een bombing raid, te landen op de thuisbasis.

“Het vliegveld in het ochtendgloren, je wilt nu zo snel mogelijk naar bed. Maar altijd weer hetzelfde liedje: rondjes draaien omdat je achteraan sluit in een rij. Er zijn zoveel die wachten op toestemming om te landen. “Goddamn, come on!”

Soms herkent een lezer een familiegeschiedenis in mijn boek. Omdat ik het Indië van zijn grootvader beschrijf. De opa die net als mijn overgrootvader de leiding had over een plantage. Of de vader die later, op een plantage, maar toen tot kamp getransformeerd, gevangen zat.

Frans Jan ter Beek rechts  zittend rond 1870

Frans Jan ter Beek rechts zittend rond 1870

“In de droge-moessontijd stonden de putten op de voormalige plantage vrijwel leeg, dan werd het drinkwater gerantsoeneerd en kon er niet worden gebaad. Dan mochten de kampbewoners onder Japanse bewaking naar de rivier, op tien minuten gaans van het kamp. In het gelid liepen ze over een asfaltweg, onder bloeiende sennabomen die het licht gelig zeefden.”

Een keer was er een lezer die informeerde naar de research die ik deed voor mijn boek. Of de archieven ook toegankelijk zijn als je familie heeft gecollaboreerd. Maar natuurlijk, zei ik en gaf tips waar te zoeken. Een paar maanden later ontmoette ik hem weer. Met angst in het hart had hij een dossier over zijn familielid opgevraagd en gelezen. Hij leek opgelucht. Alsof een last van zijn schouders was gevallen.

“Viel het mee?” vroeg ik. Tot mijn verrassing was het antwoord ontkennend. In tegendeel. De feiten waren nog ernstiger dan gedacht. Waar kwam zijn opluchting dan vandaan? “Ik weet het nu. Nu kan ik er mee leren leven.”

Onder de beschreven mannen heb ik mijn favorieten. Mijn dappere oom Pieter, de onverschrokken directeur Engelhard van de Willem Arntzhoeve, de al even standvastige dokter Boswijk. Mijn oud-oom Kees ter Beek, verknocht aan zijn dorp en vee, die ineens voor de taak werd gesteld zijn zus naar Marseille te begeleiden waar ze de boot nam naar het onvoorstelbaar verre Indië waar haar een kersverse, vrijwel onbekende, zeventien jaar oudere echtgenoot wachtte.Hij gaf haar een zelfgeschreven gedicht mee:

“Heb ‘k u tot hier gebracht en over u gewaakt

Goddank geen ongeval, geen kwaad heeft u geraakt”

In het Boschhuis komen mannen voor die ik zelf nog heb gekend. Mijn grootvader. Vage herinneringen heb ik aan een droevige, strenge, oude man. Geen leuke vrolijke opa. Nu denk ik met mededogen aan hem terug. Geen wonder dat hij de sombere man werd zoals ik hem heb gekend. In mijn kinderjaren restte hem, de vader, slechts de rouw om een in 1944 vermoorde zoon.

En dan was er nog een ouder kattebelletje, geschreven op een grauw, langwerpig blaadje waarop tussen regels, getrokken als rails, aandachtig geschreven letters stonden. Een bericht van zijn zoon. Eveneens uit Vlieland. Een nagestuurd bericht. De letters dansten. Hij zag het kind zitten aan de kale tafel in de vakantiewoning. Het hoofdje met het donkere sluike haar. De bruin verbrande armen op de tafel. De jongen had een hekel aan schrijven. Kon zo moeilijk stil zitten. Altijd buiten, altijd het bos in. Op Vlieland hadden ze hun spullen nog niet uitgepakt of hij was al onderweg naar de zee, groef kuilen aan de vloedlijn. Of lag in de zon, in een duinpan.

Met dat briefje voor zich op het bureaublad zag Juul zijn jongen voor zich. Ingespannen schrijvend.

Lieve vader,

bent u al aan wal

dag vader

een kus van Pieter

Pauline Broekema, foto: Peter Uytdehage

Foto: Peter Uytdehage

 

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren