Medemblik is de bestemming. Voor mijn nieuwe boek mag ik er soms op uit.
We beginnen in het Nederlands Stoommachinemuseum in het oude stoomgemaal. Het schittert in al zijn industriële pracht aan het IJsselmeer. Vandaag onder een strak blauwe lucht.
Aan machines werken mannen in overalls en geven ons enthousiast en bevlogen uitleg.
De stoombaggermolen De Vooruit, van de schroothoop gered, is met veel liefde gerestaureerd.
Doordeweeks leefde de bemanning aan boord. Een kleine kombuis met een kacheltje en twee gaspitten. Vier houten slaapplaatsen, twee aan twee boven elkaar. Een strozak als matras.
In het gemaal staan in twee imposante hallen de stoommachines. Machtig, groot en prachtig. Zwart, grijs, blauw. Glimmend van het koper en de olie. Eens stampten ze in zeeschepen, fabrieken, op bouwplaatsen. Pompten water naar zee.
In Medemblik lopen we door straten en langs grachten. In een bolle wind. Jachten deinen in de haven. Tuigage tikt tegen de stalen masten. De trapgevels gloeien rood.
Het stadhuis bij de dijk, trots, en één met de zee er achter, is verlaten. Een bordje achter een venster gebiedt de burger de post voortaan naar Wognum te sturen. Een steiger gaat ver het water in. Links het gemaal Lely, imposant, vierkant wit, aan de rand van het meer.
De kerk van de katholieken is de grootste. Veel steen, een pastorie, een hoge toren.
De zon zakt, strijklicht schijnt op een bakstenen monument. Eerbetoon aan een in Medemblik gelegerd garnizoen. De onthulling zat in het bioscoopjournaal in augustus van het eerste oorlogsjaar. Het Wilhelmus werd nog gespeeld. De plechtigheid trok veel volk. Hoe is het de mensen vergaan, in de jaren daarna?
We rijden naar huis over de dijk. Ik heb nog gezien hoe hij werd aangelegd. En toen hij af was fietsten we naar de overkant.
De redactie met de lezers…zoals dat ging bij onze krant.