Ik kom nog geregeld in Roden. Laatst, voor het afscheid van mijn tante. Ze werd herdacht in het middeleeuwse kerkje op de brink. Vandaar liepen we achter de rouwauto aan naar de begraafplaats. Mensen bleven staan tot de stoet voorbij was. Respectvol. Zoals dat in Roden al eeuwen gaat. Nu ben ik er weer. Op de jaarmarkt die in kleur, sfeer en drukte doet denken aan de Zuidlaardermarkt. Eerst eet ik een tosti. Eigenlijk is het geen tijd meer voor de lunchkaart. Alleen schnitzels, biefstukken en burgers worden geserveerd. Met lekker veel friet. Maar dat is me vandaag te veel.
Buiten lopen mensen richting podium. De absolute top-act van de Rodermarkt is Jannes. Cameraman Remco Kikkert en ik zullen het optreden filmen. Ik volg Jannes Wolters, omdat hij in Gelredome in Arnhem zijn jubileum viert. Vijftien jaar zanger. Jannes begon rond zijn dertigste. Verkocht in zijn relatief nog korte carrière ruim zevenhonderdduizend cd’s en video’s, heeft een innige band met zijn fans.Als hij zijn optreden heeft afgerond, de laatste foto’s met de fans zijn gemaakt, is er tijd voor een gesprek. Vanachter de deur van het cafézaaltje horen we het dorpsfeest doorgaan.
Wie is Jannes?
Wolters vertelt over zijn onzekerheden. Over vroeger, thuis, waar muziek werd gemaakt. Over de fans die kracht putten uit wat hij noemt mijn “liedjes” en hoe hij hun verhalen, als onderdeel van zijn werk, meeneemt naar huis. Over zijn lijflied “Mijn naam is Jannes”, dat hij beschouwt als een protestsong tegen het vooroordeel dat de Randstad heeft tegen wat uit de provincie komt.
Later belt hij vanuit de auto over de volgende dag. “Kom maar naar Ruinen. Naar de CD winkel van Klaas Prent.” Hij is een van de mensen is die aan de basis stond van het succes.
Zo gebeurt. Mijn zoon is mee. Na afloop laat ik hem het naburige Dwingeloo zien. We lopen over de eindeloze hei en fotograferen. De zon staat laag en strijkt over het bos en de velden. Klaas Prent heeft eerder verteld dat zijn grootvader hier woonde, letterlijk, in een huisje op de hei. Net als de schrijver Anne de Vries. Paarden, paddenstoelen, een vennetje. Ik begrijp weer waarom ik als kind zo gelukkig was tijdens die vakanties en winterse weekenden in Dwingeloo.
Enkele dagen later zijn we in Arnhem. We filmen de repetitie. Mannen op hoogwerkers hangen de laatste decorstukken op. Het orkest speelt. Spots worden getest. “En dan moet je het vanavond zien. Als het werklicht uit is” zegt cameraman Hugo Janssen. Fans vertellen ons waarom ze fan zijn. Een Brabantse vrachtwagenchauffeur is er met vrouw, dochter en schoonzoon. Hij is afgekeurd. Laat z’n hand zien. “Artrose”. In wat Jannes zingt herkent hij zich. Het lied “Maar huilen doe ik wel alleen”. Zo gaat dat inderdaad weet hij uit ervaring.
Na de montage (eerder heb ik met Bart Joosten de mini-docu gemonteerd) keren we terug naar het stadion. “Jullie komen toch wel hè?” vroegen Jannes en zijn manager. Het concert is overweldigend. We staan in de binnenste ring. Er wordt meegezongen, gedanst, gedeind en een traan gelaten. Ook Jannes heeft het even moeilijk. De laatste jaren hakten er in. Tussen de andere acts door geen ingewikkelde verkleedpartijen.
Als hij na de toegift het podium verlaat is dat nog in hetzelfde witte overhemd.
Onderweg naar de kleedkamer komt hij op me af. Zonet heeft hij voor een uitgelaten publiek dik twee uur gezongen. Twintigduizend mensen. Hij straalt, het is gelukt, geeft me een hand en zegt:
“Dàt was nou Jannes!”