Mijn vader was een verzamelaar van papier. Ik moet vaak aan hem denken. Bijvoorbeeld als ik de krantenmand leeg in de container op de vuilstort en daar allerlei papierwerk zie liggen. Mijn vader, stijf als een plank, zou er zijn ingeklommen en van alles hebben gered. In die container ontdekte ik trouwens ooit een deel van de administratie van een verpleeghuis. Geen werk van gemaakt. Er zouden personeelsleden ontzettend op hun donder hebben gekregen, ik weet hoe hard ze beulen en wat de hoogte is van hun salaris. De molens van de papierverwerkers malen vast fijn en grondig, dacht ik en liet het daar bij.
Mijn vader verzamelde boeken, documenten, brieven. Het konden boodschappenlijstjes zijn met wonderlijke producten. Of kattebelletjes. Zo vond hij ooit een papiertje met daarop de tekst: ‘sorry van het mes’.
Hij was een krantenknipper. Die kom je bijna niet meer tegen. De Ollie B Bommel’s van Toonder knipte hij, de Kronkels van Carmiggelt en opvallende ingezonden brieven en uitzonderlijke geboorte- en overlijdensadvertenties.
Het pronkstuk van zijn papiercollectie was een annonce waarin de geboorte of de dood -daar wil ik van af zijn- van een Anton Adolf Benito werd bekendgemaakt. Meer jongetjes kregen tijdens de bezetting die voornamen. Een van de A.A.B.’s ontdekte ik dankzij Delpher. De kleuter werd in 1947 naamsverandering toegestaan. Want: ‘hij kon zich, toen hij in bezettingstijd werd geboren, niet verdedigen tegen deze voornamen, waar zijn vader hem mee opknapte’.
Ook verzamelde mijn vader ‘laatste woorden’. De enige die me zijn bijgebleven waren Duitstalig en werden uitgesproken door een kunstenares. Vlak na de geboorte van haar eerste kind stierf ze. In haar laatste woorden lag alles besloten wat ze zou missen.
“Wie schade”, sprak ze.
Toen ik moeder werd moest ik weer aan die woorden denken. Ze ontroerden me meer dan daarvoor. Tot mijn spijt lukte het me in al die jaren daarna niet om de naam van de kunstenares te achterhalen. Tot enkele maanden geleden. Ik kreeg het boek dat Marie Darrieussecq schreef over de kunstenares Paula Modersohn-Becker. In tien jaar schilderde ze een imposant en belangrijk oeuvre bijeen.
Na de geboorte van haar dochtertje moet ze het bed houden om aan te sterken. Zoals dat toen ging. Niks verplichte korte wandelingen of injecties tegen trombose. Na achttien dagen mag ze opstaan en wordt getroffen door een embolie. Als ze neervalt spreekt ze die onvergetelijke woorden. Het zijn haar laatste. Ze overlijdt op 20 november 1917.
Lees over haar in “Hier zijn is heerlijk. Het leven van kunstschilder Paula Modersohn-Becker” door Marie Darriessecq, vertaling Mirjam de Veth.
Of ga naar Bremen, daar hangt het meeste van haar werk.