Aan een tafel onder lamplicht
De struikelsteenlegging als tussenstap in het noodzakelijke proces van herdenken en onderzoeken.
Uitgesproken in Warffum. Op 7 september 2021 bij de herdenking van de Stolpersteinlegging.
Het is al zo lang geleden dat ik onderzoek deed naar de Joodse gemeenschap van Warffum en in het bijzonder naar Benjamin Broekema, zijn vrouw en zijn kinderen. En toch moet ik nog dikwijls aan hem en aan de andere leden van de Joodse gemeenschap van Warffum denken.Dat kan op uiteenlopende momenten zijn. Als ik verhalen lees over hoe moeilijk het was een onderduikplek te vinden. Als ik lees over sterfdata, over een doodsoorzaak die door de bezetter werd ingevuld…Noach Benninga…Auf der Flucht erschossen. Als ik de beelden zie uit die pas gerestaureerde, zo belangrijke film die in Westerbork gedwongen werd door gemaakt door Rudolf Breslauer en waarop te zien is hoe jong èn heel oud de trein in moeten. Dan denk ik aan de alleroudsten van de joodse gemeenschap hier, als laatsten weggevoerd.
En ik denk aan Benjamin Broekema. Als ik in “Stad” ben, zie ik hem lopen in de Folkingestraat, links en rechts groetend naar kennissen en verre familieleden. Soms met een ‘kameroad’ van de partij die hij trakteert op een broodje pekelvlees.
Benjamin komt altijd in mijn gedachten als ik fiets door het land ten noorden van Warffum. Langs de lage huisjes waar ooit armoede werd geleden en alleen schapenvlees op het bord kwam. Zijn klanten had hij daar. Klanten van wie hij de taal sprak, die hij begreep, naar wie hij luisterde en in wiens levens hij zich verdiepte. Het kon gebeuren dat hem dan later, tussen de velden, iets te binnenschoot, of dat hij iets had gehoord -een schrijnend voorbeeld van de nog niet zo lang daarvoor aan banden gelegde kinderarbeid- en dat hij een notitie maakte, materiaal voor een nieuwe column, een toneelstuk, het boek dat hij vier jaar voor zijn dood zou schrijven…
Sara…de vrouw van Benjamin Broekema. Sara van der Klei… toen ik werkte aan “Het uiterste der zee”, mijn boek over de Joodse gemeenschap van Appingedam en de familie Nieweg in het bijzonder, toen kwam ik haar vaak tegen. Wat zou er van haar zijn geworden als ze niet met haar twee dochtertjes was weggevoerd?… (In de hoop dat ze haar man weer zou terugzien..) Op 12 november 1942 kwam ze aan in de barakkenstad in Drenthe. Belast met de taak om het leven voor haar dochtertjes en haar bejaarde schoonmoeder in het doorgangskamp enigszins dragelijk te houden. Hoe stel je je kinderen gerust? Hoe verberg je je wanhoop? Hoe sta je je schoonmoeder terzijde zodat je later (wanneer dat ook zal zijn) tegen je man kunt zeggen ‘ik ben steeds bij haar gebleven’. Sara kwam uit een stad. Sara volgde de ulo. Misschien zou ze later, als de meisjes groot waren (en misschien de HBS, dat trotse bezit van Warffum, hadden doorlopen) misschien zou ze als de meisjes tieners waren wel hebben gedaan dat in vooruitstrevende gezinnen gebeurde. Doorleren… In trots waargenomen door haar echtgenoot. Benjamin vertelde volgens zijn tijdgenoten (van wie ik enkelen nog heb kunnen spreken) met ontzag over zijn vrouw die niet, zoals hij, alleen lagere school had.
Toen onze kinderen klein had ik nogal eens dat beeld van de twee meisjes Broekema voor ogen. We zien ze op de gezinsfoto die buurman Gerrit Kuilder, maakte. Dochter Gerrie had hem nog en gaf mij een kopie.
Gerrie was heel blij dat ik haar vader kon noemen in de rede die ik in 2013 in de Nieuwe Kerk in Amsterdam hield, voorafgaand aan de Nationale Dodenherdenking. Haar vader, de politieman, die weigerde joodse plaats- en streekgenoten op te halen en die de weigering moest bekopen met arrestatie…
Ik moest aan Benjamin denken toen ik schreef over het onbekende Kamp Warschau. Waar joodse gevangenen uit Auschwitz onder mensonterende omstandigheden werden ondergebracht. De bezetter dwong ze om alles wat na de deportaties van de getto-bewoners restte te ruimen. Onder de gevangenen waren ook Nederlanders. Dave, de broer van Marga Minco…en een man die ik in het onderzoek naar de lotgevallen van Benjamin Broekema ook al tegen was gekomen. Hans Elsbach, die met hetzelfde transport, op 15 juli 1942, naar Auschwitz werd gevoerd.
Elsbach zou kort na de oorlog getuigen tegenover het RIOD, het latere NIOD. Net als Elsbach moet ook Benjamin bij de selectie uit de rijen zijn gehaald want als datum van zijn dood wordt op zijn Joodse Raad kaart 16 of 17 augustus 1942 vermeld.
Elsbach beschrijft wat hij, en vrijwel zeker ook Benjamin, heeft meegemaakt.Hoe ze op zaterdagmiddag 18 juli (1942) in de verte twee barakken zagen waar vrouwen zaten. “…en hoorde ik van een Capo dat deze vrouwen naar de gaskamer moesten. Naar mijn mening waren het niet de vrouwen van ons transport, daar zij allen met bonte hoofddoeken liepen en ik niet aanneem dat ze de kleding al verwisseld hadden.” verklaart Elsbach. Later in de middag moesten de mannen van het Nederlandse transport grondwerkzaamheden verrichten. De vrouwen, bij die twee barakken, zagen ze niet meer.
Hans Elsbach verklaart: “toen wist ik dus dat wat de Capo’s verteld hadden waar was.”
Elsbach, die met hetzelfde transport als Benjamin Broekema naar Auschwitz ging, overleefde. En getuigde dus. Een vriendin van mij heeft hem gekend. Hij verhuisde naar het toenmalige Rhodesië, werd juwelier. In zijn vrije tijd goochelde hij. Ook voor de oorlog en in de kampen waar hij zat heeft hij dat gedaan. Hoe krankzinnig het ook klinkt. Als hij na de oorlog goochelde, zelfs in de hitte van Rhodesië, dan was dat altijd in een overhemd met lange mouwen. Zo bleef het nummer bedekt. Nooit sprak hij, vertelde mijn vriendin, over wat hij in de kampen had meegemaakt.
In Auschwitz bestond het commando Canada. Canada….naar het land van overvloed…Dat commando, die werkploeg, was belast met het verzamelen wat op het perron, op de Rampe, na aankomst van een transport, na de selecties, aan bagage achterbleef. Dat kon van alles zijn. Koffers met kleding, dekens, huisraad, tot aan naaimachines en kinderwagens toe.
Kinderwagens. Ooit las ik hoe lang de stoet van kinderwagens was toen die uit de opslag in Auschwitz werden gehaald om naar Duitsland te worden getransporteerd.
Er zijn goederen geweest die overschoten. Die niet als roofgoed naar Duitsland gingen. Die terecht kwamen in het stadje Auschwitz. Zoals het waarschijnlijk het geval was bij, wat mij betreft, het meest indringende voorwerp uit dit museum.
Het kledinghangertje dat in een hotel bij het kampterrein in het huidige Oswieczim werd gevonden en meegenomen. En door de vinders aan dit museum is geschonken. Het houten hangertje van de kleermakerij van Klaas Medendorp. Die met Benjamin Broekema speelde in de fanfare en, zoals hij mij zelf vertelde, in november 1942 Sara hielp om capuchons voor de meisjes te maken. Want immers: het kon daar, waar het ook was, mogelijk koud zijn. Zo zei ze tegen hem.
Ik ben zoeven uitgebreid ingegaan op details waarvan u misschien denkt moet dat… Moeten wij weten dat Benjamin zich in de laatste dagen voor zijn dood bewust is geweest van de gaskamers. Ja, ik vind dat we ons dat moeten realiseren. Zoals het ook nodig is om op geregelde tijden weer eens tot je te laten doordingen hoe omvangrijk de moord was.
We hebben het misschien wel eens te graag over de verhalen van hen die overleefden. In onderduik. En staan, vind ik, soms te weinig stil bij de gruwelijke praktijk van de moord. Het systematische. De omvang. Na een vraag van Kaja van Grieken (een van de mensen die jaren heeft gewerkt aan de realisering van de struikelstenen) na een vraag van haar kwam ik terecht op de site die ik regelmatig bezoek. Joods Monument. En werd daar geconfronteerd met hoe het de familie van de moeder van Sallie van der Hal (ook woonachtig aan de Oosterstraat, ook een jongeman, getrouwd, vader van drie kinderen) verging. Sallie’s moeder was een Hoogstraal. Bijna alle leden van die wijdvertakte familie zijn in de oorlog vermoord.
Ik vind dat de legging van struikelstenen een moment is, een belàngrijk moment, in het herdenken maar ook een volgende stap moet zijn naar verder onderzoek. Een onderzoek dat zich niet moet beperken tot alleen de bezetting, maar ook de aanloop naar de uitsluiting, de vervolging en de moord.
Er valt nog zo veel te onderzoeken. Benoem, geef voorbeelden van het vooroorlogse en naoorlogse antisemitisme.
Ik herinner me uit mijn eigen journalistieke praktijk het ongemak, de schaamte vooral tegenover de overlevenden, bij confrontaties met antisemitisme. Ik maakte eens, bij de voltooiing van de restauratie van de synagoge in Groningen, een reportage in en rond de Folkingestraat. En sprak iemand die daar al voor de oorlog woonde. Ik was verbijsterd toen hij een antisemitische uitlating deed. Nu denk ik: die had ik dan misschien niet moeten citeren maar ik had het wel moeten benoemen. In ‘Het uiterste der zee’ benoemde ik dat lokale anti-semitisme wel. Ik meld dat in het voorjaar van 1942 iemand in een nazi krant anoniem schrijft over een joodse inwoner van Appingedam. Uit dat smadelijke stuk heb ik niet geciteerd. Wel vraag ik me nog altijd af wie het is geweest. Waarom? Omdat het belangrijk is om ook die mannen en vrouwen en hun handelen in beeld te hebben.
Gelukkig is er steeds meer online te vinden. In 2016 promoveerde Raymund Schütz op het Nederlandse notariaat in oorlogstijd. Hij schreef “Kille mist” waarin hij nauwgezet uitlegt hoe de verkoop van joods onroerend goed in zijn werk ging. En welke rol het notariaat daarbij speelde. Sinds kort zijn de Verkaufsbücher openbaar. Daarin werd door de bezetter de verkoop, liever gezegd de roof, van joods onroerend goed vastgelegd. U kunt op internet de kille feiten vinden. De activiteiten van notaris Jan Geert Russen uit de stad Groningen bijvoorbeeld, die zich eens in zijn SS uniform liet fotograferen. Hij was de notaris bij de verkoop van twee joodse huizen in Warffum. De ene koper kwam uit het dorp zelf. De ander uit de stad. Wie waren zij? Wat was hun achtergrond? Waarom kochten zij een huis van een dorp en streekgenoot die was weggevoerd.
Er werd op grote schaal gehandeld in joods bezit. Zijn de huizen hier ook echt meteen verzegeld? Of zijn er goederen verdwenen. En was er meer onder de mensen dan het papierwerk waarmee schoolkinderen hier in Warffum na het gedwongen vertrek van joodse gezinnen rondliepen? (Zoals mij enkele jaren geleden werd verteld.)
We moeten blijven onderzoeken. Documenten boven water halen. In het streekarchief in Delfzijl vond ik wèl documenten over de vervolging in de havenstad maar eenzelfde archief over wat zich in Appingedam heeft afgespeeld is zoek of bestaat niet meer. Wel werd, ik meld het ook in nawoord van mijn boek, vrij recent op Marktplaats twee door een gemeente ambtenaar opgestelde lijsten met namen van joodse Appingedammers te koop aangeboden. Het origineel wist het plaatselijke museum niet te verwerven maar wel een kopie. Ook over de vervolging in Warffum bleven voor zover ik weet geen officiële documenten bewaard. Inderdaad, er was de regel dat na een vastgestelde periode archiefmateriaal vernietigd mocht wordt. Maar je zou zeggen: dan laat je die regel niet gelden voor de meest donkere periode uit de geschiedenis van de gemeente. Zat er in de mappen wat in een enkele andere gemeente wel bewaard bleef? Rekeningen voor inzet van de politie. De rekening van de vrachtrijder die met paard en wagen zijn ronde maakte en de inboedel wegsjouwde. De factuur van de binnenschipper die de spullen naar Groningen voer?
Enkele gemeenten in Nederland hebben de eigen bestuurlijke rol laten onderzoeken. In deze provincie doen de Stad Groningen en de Gemeente Westerkwartier dat. De gemeente het Hogeland zou, over een tijd, als de gemeentelijke herindeling is “ingedaald” hetzelfde kunnen doen. Een specialist de opdracht kunnen geven een dergelijk onderzoek ter hand te nemen.
Er is nog materiaal onder de mensen. Foto’s, documenten, dagboeken. Brieven.
Die foto die Gerrie Kuilder nog bleek te bezitten. Zo belangrijk als die is. De foto die haar vader van het gezin Broekema maakte, is de enige die van het gezin bekend is.
Geen vrolijke foto. In het geheel niet. Er gaat zelfs iets verdrietigs vanuit. De ouders proberen te lachen maar het lukt ze niet. De kinderen lijken niet op hun gemak.
Wat een verschil met die andere foto. Bij lamplicht genomen. In het café. De kraantjespot staat op tafel. Met z’n allen aan de koffie. De toneelvereniging in vergadering over het aanstaande seizoen? Een beraad van de plaatselijke afdeling van de SDAP?
Een samenkomst met Benjamin, zo lijkt het, als middelpunt.
Ik kreeg de foto enkele jaren geleden bij een viering van de bevrijding, in Warffum. Hij staat op mijn bureau.
Zo moet Benjamin zijn geweest. Midden in de dorpssamenleving. Vol ideeën, en plannen, vol aandacht voor de mensen om hem heen.
Een blik op de foto en het onvoorstelbare dringt steeds weer door. Een prachtig, welvarend dorp op het Hogeland waar het kon gebeuren.
Waar kon gebeuren dat de man, daar op de voorgrond, en tweeentwintig andere inwoners werden weggevoerd.
Omdat ze Joods waren.
Pauline Broekema september 2021