HET BOSCHHUIS

Mijn moeder Joke erfde het archief van haar vader Juul ter Beek. Boordevol brieven, documenten en foto’s. Ik zat nog op de middelbare school toen ik het mocht inzien. Nog nauwelijks in het besef dat in die enorme bruine koffer een heel tijdperk zat. Mijn moeder wist dat wel. Ze zei: “daar moet jij later iets mee doen. Ik kom uit een bijzondere familie.” Die koffer verhuisde naar de zolder. Naar de uiterste hoek en bleef daar liggen.

Ontdekkingsreis

Mijn moeder werd ziek. Ze kreeg de ziekte van Alzheimer en ik kon het niet aan dat archief te onderzoeken terwijl ze nog leefde. Ze kon immers geen antwoord meer geven op mijn vragen. Dat was een te pijnlijke confrontatie met haar ziekte. Na haar overlijden in 2001 heb ik die koffer geopend.  Daar lag een enorme hoeveel documentatie. Een schat aan materiaal. Mijn moeder had gelijk. Ze kwam inderdaad uit een bijzondere familie. Ik ben eerst maar eens begonnen de boel te rangschikken. Een ontdekkingsreis werd het. Maar in eerste instantie was het een zoektocht naar mijn moeder. Door alzheimer was ik haar verloren. Was ze vervaagd. Nu kreeg ik haar terug.

Grootouders

Er was nog iets. Mijn grootouders had ik betrekkelijk weinig meegemaakt. Ze woonden in Bilthoven, in Het Boschhuis. Daar logeerde ik wel eens. Ik zat nog op de basisschool toen ze overleden. Herinnerde me alleen een lieve, zachtaardige oma en een wat strenge opa. Wie waren ze? Ik wilde ze leren kennen. En er was die foto in hun woonkamer van Pieter, de jongste broer van mijn moeder. In november 1944 door de bezetter gefusilleerd. Wat voor jongen was hij? En zo is uiteindelijk Het Boschhuis ontstaan.

Platteland

Aanvankelijk wilde ik dus meer kennis over mijn moeder en grootouders. Maar werd meegesleept, verder de tijd in. Er ging een wereld voor me open. Ik heb iets met het platteland, met de veehouderij en de landbouw. Wat bleek? Mijn voorouders waren boeren. Uit een streek onder de rook van Amsterdam. In Muiderberg aan de Zuiderzee en bij het Naardermeer. Ook Indië kwam om de hoek kijken.

Handschoen

Mijn overgrootvader Frans Jan ter Beek werd geboren in Het Rechthuis in Muiderberg. Het is nu een hotel-restaurant. Toen was het een logement en boerderij. Hij werd tabaksplanter. Leerde rond 1870 het vak op de Utrechtse Heuvelrug. Bij Rhenen was een enorme plantage. In 1873 is hij naar Sumatra vertrokken, in dienst van de Deli Maatschappij. In 1883 keerde hij terug naar zijn geboortedorp en koos zich een vrouw. Dat werd een boerendochter. Jannetje, mijn overgrootmoeder. Ze was toen nog maar zeventien jaar. Jannetje  is, zoals dat heet, met de handschoen getrouwd en hem achterna gereisd. Dat meisje dat nooit verder was geweest dan Amsterdam. Ik wilde weten wat ze aantrof.Heb alles wat kon ik vinden over Deli in die periode gelezen. Er is veel geschreven over latere tijden maar weinig over die pioniersjaren. Deli was nog maar net in cultuur gebracht. Oerbos was platgebrand. Er hing altijd de geur van rook. Het wild, waaronder olifanten en tijgers, was verder het oerwoud ingedrongen. Het is een beruchte periode. Zo waren er planters die hun arbeiders, de koelies, onder buitengewoon slechte omstandigheden lieten werken en ze mishandelden.

Toen Frans Jan ziek werd keerde het jonge paar terug naar Muiderberg. Daar werden vier kinderen geboren, onder wie mijn opa Juul. Mijn overgrootvader heeft ze niet zien opgroeien want hij stierf net voor de eeuwwisseling. De jonge weduwe verhuisde naar Utrecht en weer later naar Zeist.

De negentiende eeuw

Ik  vertel het verhaal nu in hoofdlijnen. Maar er zit in dat eerste deel van alles. Het boerenvak. De opkomst van Amsterdam na een lange periode van armoede. Het jaar 1883, als de stad vol toeristen is en je in de Kalverstraat over de hoofden kan lopen. Omdat vlakbij het Rijksmuseum in aanbouw de Wereldtentoonstelling wordt gehouden. Ook schrijf ik over Amsterdammers die huizen bouwen in buitenplaatsen, in het Gooi bijvoorbeeld. Het is de tijd dat er nog cholera heerst. De enorme uitbarsting van de vulkaan de Krakatau veranderde voor jaren het klimaat.  Aletta Jacobs, die praktijk hield in Amsterdam. De tropen waarheen mannen trokken uit alle delen van Nederland. Zo werd er op de tabaksvelden gesproken met een zachte G. Maar ook Zeeuws was er te horen, Gronings, Twents en Fries. De eenzaamheid van de vrouwen op de galerij van de villa op zo’n onderneming beschrijf ik. Ze werden somber, van heimwee, door het moordende klimaat en omdat ze de hele dag niets omhanden hadden.

Grootvader Juul

Mijn grootvader leert de lezer kennen aan het begin van het tweede deel. Als hij op de boot zit naar Vlieland. In de jaren dertig ging hij met zijn gezin op vakantie naar het waddeneiland. Tamelijk vooruitstrevend voor die tijd. Hij was een man van tegenstrijdigheden. Een fabrikant. Samen met zijn neven richtte hij de bekende Gero zilverwaren fabriek op. Tegelijkertijd was hij een idealist die geloofde in het goede in de mens. Bevriend met de onderwijsvernieuwer Kees Boeke, die getrouwd was met Betty Cadbury, dochter van chocoladefabrikant Cadbury.

Het Boschhuis

Mijn opa en oma kregen vier kinderen. Met hun jonge gezin verhuisden ze in 1930 naar Bilthoven, naar Het Boschhuis. Een villa aan de Beetslaan. Het Boschhuis werd het decor van veel gebeurtenissen uit mijn boek. Daar werd gedroomd van een betere wereld. Werden vluchtelingen opgevangen. Later was er de dreiging van vervolging, extreem geweld. En verdriet, weemoed en geluk.

De bezetting

Ik heb uitgerekend in hoeveel archieven ik ben geweest en kwam uit op achttien. Voor het onderzoek naar de oorlogsperiode zijn het NIOD en Het Nationaal Archief van groot belang geweest. Daar heb ik dagen, zo niet weken gezeten. Maar ook veel ego-documenten gezien. Ik wilde me een beeld vormen van wat het gezin in de oorlog in zijn naaste omgeving heeft meegemaakt. Ik kon nog heel veel achterhalen. Over joodse vrienden die werden weggevoerd. Of onderdoken. Een bevriende arts die weigerde zijn joodse patiënten over te dragen aan de Duitsers en naar een concentratiekamp verdween. Verzetsvrienden van Pieter die werden gearresteerd. Vast werden gezet. Of doodgeschoten. Luchtaanvallen, bombardementen. Schaarste. Honger. Mijn oom Pieter is in november 1944 gevangen en door de bezetters gefusilleerd. Ik vond veel meer details dan ik voor mogelijk had gehouden. Er zijn momenten geweest in Het Nationaal Archief en ook bij het NIOD, dat ik even weg moest. Voor een kop koffie of een rondje over de gracht. Wie het boek leest zal de schokkende momenten herkennen.

Hoop

Toch is het geen somber boek geworden. Er komen veel gekke situaties in voor. Mijn grootvader die dansfoto’s maakt op het strand van Vlieland. Een van z’n bewonderaarsters poseert daarvoor. In het archief vond ik een handleiding. Inclusief de opmerking dat het verstandig is de dop van de lens te halen. Dat extreme idealisme, ook zo iets wonderlijks. De deuren van Het Boschhuis die open blijven zodat iedereen kan profiteren van het bezit. Natuurlijk plunderden vreemden de provisiekast en verdwenen fietsen uit de schuur. Er zit ook een element van hoop in het boek. Want naast de schoften die ik beschrijf laat ik zien hoe ongelooflijk dapper mensen kunnen zijn. Helden, solidair met anderen. Eigenlijk is het heel eenvoudig. Het is een boek over het leven.