IN HET PUIN VAN HET GETTO

IMG_9801

Het boek “In het puin van het getto” beschrijft het leven in een vergeten kamp. Gebouwd op de ruïnes van het getto van Warschau moesten de gevangenen iedere herinnering aan het joodse leven in de stad laten verdwijnen. Ze ruimden de laatste ruïnes en bikten stenen. De dwangarbeid werd uitgevoerd onder barre omstandigheden.

Het boek is geschreven aan de hand van ooggetuigenverslagen, interviews met oud-gevangenen en onbekende documenten.

Een centrale figuur in het boek is de in Duitsland geboren Willi Lowenberg. Halverwege de jaren dertig vluchtte hij met zijn ouders naar Nederland. Vanuit hun woonplaats Borculo werd het gezin naar Westerbork gedeporteerd en vanuit daar naar Auschwitz.

Op aandringen van leeftijdsgenoot Hans Elsbach ging Lowenberg mee met een transport met onbekende bestemming. Het bleek Warschau. Als enige overlevende van het gezin Lowenberg emigreerde Willi naar de VS, maakte carrière in het vastgoed en getuigde de rest van zijn leven van de gruwelen van de Holocaust.

Hans Elsbach emigreerde naar het toenmalige Rhodesie waar hij als juwelier werkte. In zijn vrije tijd was hij goochelaar. Ook in Westerbork trad hij een enkele keer op. In Warschau zou hij eveneens zijn trucs vertonen op enkele voorstellingen voor de kampleiding.

Onder de Nederlanders die in Kamp Warschau zaten was David Minco, de broer van schrijfster Marga Minco. Hij stierf in Warschau.

 

Het getto

Het concentratiekamp Warschau werd ingericht nadat de nazi’s na de opstand in het voorjaar van 1943 het getto van Warschau met de grond gelijk hadden gemaakt. En de laatste bewoners deporteerden en ombrachten. De bezetter besloot dat niets meer mocht herinneren aan het getto en de 500.000 joden die daar onder de meest erbarmelijke omstandigheden hadden gewoond.
Op de plek was een volkspark gepland.

De bouw van het kamp

In de zomer van 1943 werden uit concentratiekamp Buchenwald 300 gevangenen aangevoerd. Zij bouwden primitieve barakken aan de Gesiastraat, op het gettoterrein. Onder de Buchenwalders waren vijftien Nederlanders, allen politieke gevangenen.

De gevangenen

De Joodse dwangarbeiders werden vanaf 31 augustus 1943 in vijf transporten vanuit Auschwitz aangevoerd. In het voorjaar van 1944 kwamen nog ten minste 2000 Hongaarse joden via Auschwitz naar Warschau.

Nederlandse joden

Onder de dwangarbeiders waren joden uit Nederland. De schattingen lopen uiteen van enkele tientallen tot enkele honderden.
Hoeveel gevangenen in totaal in het kamp verbleven, is niet duidelijk. Net voor de ontruiming van het kamp werd de administratie vernietigd. Professor Houwink ten Cate, hoogleraar Holocaust- en genocidestudies aan de Universiteit van Amsterdam en medewerker van het NIOD, houdt het op ongeveer 6500 mensen. Nederlandse overlevenden noemden veel grotere aantallen.

Onderduikers

De gevangenen van het concentratiekamp Warschau werkten op het gettoterrein. Wat restte was, volgens getuigen, een maanlandschap, waar soms in kelders of schuilplaatsen diep in de grond nog mensen werden aangetroffen. Dit waren gettobewoners die zich schuil hielden en waren ontkomen aan de laatste razzia’s van de nazi’s.
Vermoedelijk slaagden in een enkel geval ondergedoken joden zich aan te sluiten bij de ruim-ploegen. Maar ion veel gevangen werden ze na ontdekking ter plekke door de nazi’s omgebracht. Overlevenden van Kamp Warschau vertellen daar getuige van te zijn geweest. Onder de onderduikers bevonden zich ook kinderen.

Miljoenen bakstenen

De dwangarbeiders moesten uit het puin bruikbaar materiaal halen: miljoenen bakstenen, stukken ijzer, lood en koper en de porseleinen potten van elektriciteitsmasten. De bakstenen werden verkocht aan Poolse aannemers die ze met paard en wagen afvoerden. Tussen de verwoeste gebouwen vond men vele doden. Hun lichamen werden verbrand. Diamanten

Vreselijk zwaar

De omstandigheden waaronder de gevangenen leefden en werkten, waren uitermate slecht. Zoals overlevende de Franse Maxi Librati vertelt: “Het werk was vreselijk zwaar. Je had amper kleren, kreeg nauwelijks te eten. Velen stierven door de kou. Er heerste tyfus. ’s Ochtends ging men door de barak, verzamelde de doden en verbrandde ze.”

Buchenwalders

Tussen de Duitse kwartiermakers uit Buchenwald zaten criminelen die om hun straf uit te zitten naar een concentratiekamp waren gestuurd. Zij werden opzichters en waren volgens overlevenden soms nog sadistischer dan de SS-bewakers.

Diamanten voor voedsel

In het puin werden regelmatig kostbaarheden gevonden, die gettobewoners hadden achtergelaten. Geld, gouden munten, sieraden en diamanten. De gevangenen die het bij zich staken, riskeerden hun leven. Wie werd betrapt door de SS kreeg de kogel. De kostbaarheden waren een middel om in leven te blijven. Diamanten werden geruild voor voedsel. Overlevende Willi Lowenberg maakte mee hoe iemand diamanten ruilde voor brood en enkele dagen later omkwam van de honger.

Vallend puin

Veel gevangenen raakten bij het slopen van ruïnes gewond door vallend puin.
Geert Wolter Zuidhof uit Assen, die behoorde tot de Buchenwald-groep, beschreef na de oorlog hoe hij ’s avonds gevangenen meer dood dan levend zag terugkeren in de barakken. Van de joodse Nederlanders hebben nog geen dertig mensen de verschrikkingen doorstaan. De overlevenden, zoals Alexander Roodveldt en Philip Wegloop, spraken na de oorlog zelden over hun ervaringen.Dat gold ook voor Henk Visser, een jongeman uit Amsterdam-Oost, uit de Buchenwald-groep. “Het enige dat ik weet, was dat hij ergens in Warschau gevangen zat. Verder ontweek hij de oorlog”, zegt zijn zoon.

Nabestaanden

Nabestaanden lazen in het boek “In het puin van het getto” vaak voor het eerst meer over het kamp en over de omstandigheden waaronder gewerkt moest worden. Het enige wat zij wisten was Warschau als overlijdensplaats.  Veel mannen die in Warschau zaten en daar omkwamen staan geregistreerd als in Auschwitz gestorven. Alleen wanneer een overlevende kon getuigen van een overlijden en de de naam van de dode wist te vermelden kreeg die Warschau als overlijdensplaats.

De broers Peperwortel

Joseph Peperwortel (Amsterdam 25 juni 1909), de vader van Lies Fresen-Ferron, stierf in Warschau. Evenals zijn broer Meijer Peperwortel (Amsterdam 23 maart 1918). Lies, die de naam van haar pleegouders aannam, vindt het belangrijk meer te weten over de omstandigheden waaronder haar vader en oom stierven. Haar was alleen bekend dat haar vader en oom in warschau stierven. Maar ze wist niets over de omstandigheden waaronder ze overleden. Het is voor haar erg belangrijk meer te weten over het kamp en de andere gevangenen zodat ze zich een voorstelling kan merken van de laatste weken van haar vader en oom.

Ontruiming van het kamp

Eind juli 1944, toen de Russen naderden, werd het kamp ontruimd.
De kampadministratie werd vernietigd.
De nacht voor de uittocht werden zij die niet mee konden in een barak verzameld. Een jonge SS’er schoot ze dood.

Dodenmars

Naar schatting 4000 mensen begonnen aan de dodenmars. De eerste 100 kilometer werd te voet afgelegd. Daarna ging men, in wagons gestouwd, verder per trein. Bij aankomst in Dachau bleken honderden gevangenen te zijn omgekomen. Er waren getuigen die zeiden dat van de 4000 gevangenen de helft omkwam.

“In het puin van het getto” Pauline Broekema en Helma Coolman IMG_9801

Bewaren

Bewaren