Edith Auerbach (1899-1994)
Op een vlooienmarkt in Parijs doet een Nederlandse kunsthandelaar een bijzondere ontdekking. In een stalletje ziet hij een fascinerend doek hangen. Het wijst hem de weg naar bijna tweeduizend tekeningen en schilderijen. Pauline Broekema onderzocht het leven van de joodse kunstenares achter de collectie. Het werd een onvergetelijke, spannende en emotionerende zoektocht naar het leven van Edith Auerbach.
Pauline schreef:
Het boek ‘Tekenares van Montparnasse’ (Arbeiderspers).
De biografische schets bij de expositie Contre l’Oubli (Museum Belvédère)
Keulen
Edith Auerbach wordt op 11 maart 1899 geboren in Keulen. Ze komt uit een vooruitstrevend liberaal joods gezin.
Haar vader Benjamin Auerbach (Wald 1855 – New York 1940) is een geziene arts en directeur van het befaamde joodse ziekenhuis in Keulen. Das Israelitischen Asyls für Kranke und Altersschwache.
Haar moeder Ida Auerbach-Kohn (Bennisch 1869 -New York 1942) is lerares en maatschappelijk werkster.
Edith heeft nog een jongere zuster, Lisbeth (Keulen 1900-New York 1977), die internist wordt.
Edith droomt van een carrière als tekenaar en schilder, maar haar vader wil dat ze eerst gaat studeren. Ze kiest voor kunstgeschiedenis en studeert van1918-1923 in München, Keulen en Bonn.
Voor ze zich aan de kunst wijdt, zal ze zich nog bekwamen in een ambacht. Van 1923-1924 volgt ze een opleiding aan de Staatliche Keramische Fachschule in Höhr bij Koblenz. Daarna heeft ze korte tijd de leiding over een keramiek studio in München.
Hôtel des Terrasses
In 1926 vestigt ze zich in Parijs, huurt een kamer in Hotel des Terrasses aan de Rue de la Glacière waar meer kunstenaars langere tijd wonen. Het zijn alleen maar mannen, onder wie de Duitse schilder Hans Reichel, de Hongaarse fotograaf Brassaï, de Hongaarse tekenaar Gyula Zilzer, de Amerikaanse journalist Alfred Perlès en de Franse auteur Raymond Queneau.
Een regelmatige passant is de Amerikaanse schrijver Henry Miller.
De cafés
Edith Auerbach wordt vaste bezoeker van de befaamde kunstenaarscafés van Montparnasse, zoals café du Dôme, Le Select, La Coupole, La Rotonde en La Closerie des Lilas.
In haar beginjaren in Parijs verdient ze de kost vooral met illustreren, zoals bij een artikel voor de Kölnische Illustrierte over café du Dôme. Ze tekent het café bij avond en een bezoeker, de Joods-Russische beeldhouwer en graficus Moisje Kogan.
De café portretten
Het illustreren is het begin van een uniek project. Edith Auerbach maakt jarenlang honderden schetsen van de gasten van haar stamcafés. Veel bezoekers zijn dan al beroemd of nog bezig naam te maken.
Auerbach tekent onder anderen:
de kunstenaars Kees van Dongen, Chaïm Soutine, Tsuguharu Foujita, Émile-Antoine Bourdelle, Lajos Tihanyi, Hans Reichel, Moisej Kogan, Emery Kelen.
De fotografen Brassaï en André Kertész, de schrijver Henry Miller, de kunsthandelaren Alfred Flechtheim en Chil Aronson, het model Kiki de Montparnasse, de architect Ernö Goldfinger, de politicus Charles Rappoport.
En talloze, tot nu toe, anonieme bezoekers.
Tentoonstellingen
Edith Auerbach behoort tot de duizenden kunstenaars die tijdens het interbellum in Parijs neerstrijken. Ondanks de grote concurrentie slaagt ze er goed in zich te handhaven in een door mannen gedomineerde wereld. Ze maakt werkreizen naar ondermeer Zuid-Frankrijk, Spanje, Marokko, Palestina, Ibiza en Mallorca en krijgt langzamerhand meer bekendheid.
Ze neemt deel aan tentoonstellingen, zoals de expositie Les Vingt-Deux, in Galerie Bonaparte, waaraan ook Suzanne Valadon mee doet.
Opkomst nazi’s
De opkomst van de nazi’s laat zich halverwege de jaren dertig ook in Parijs steeds sterker voelen. In 1937 neemt Auerbach deel aan een expositie waarvan de opbrengst gaat naar -veelal joodse- vluchtelingen uit Duitsland. Haar zus Lisbeth emigreert kort na 1933 naar de Verenigde Staten. Haar ouders volgen in 1939 en voegen zich na een verblijf in Londen in 1940 bij hun dochter in New York.
Edith blijft in Parijs en poogt Frans staatsburger te worden, wat haar niet lukt. ‘Omdat ik een vrouw ben,’ klaagt ze volgens het dagboek van haar achternicht, de Oostenrijkse kunsthistorica Erica Tietze.
Vélodrome d’Hiver
Als de Duitsers in mei 1940 Parijs naderen wordt Edith slachtoffer van een relatief onbekende gebeurtenis, een zwarte bladzijde uit de Franse geschiedenis. Op last van het militair gezag in Parijs moeten alle mannen en vrouwen boven de 17 jaar, met een Duitse nationaliteit of achtergrond, zich melden. Ze zijn ongewenst en worden “Les Indésirables” genoemd.
De vrouwen moeten op 15 mei 1940 naar het Vélodrome d’Hiver. Edith geeft gevolg aan de oproep. Wie niet komt zal van huis worden gehaald, zo is aangekondigd.
In het wielerstadion treft ze onder de tweeduizend vrouwen de schrijfster en filosofe Hanna Ahrendt, de fotografe Maria Eisner en de filmster Dita Parlo. Er zitten veel vrouwen bij die eerder uit Duitsland zijn gevlucht omdat ze joods zijn of vanwege hun politieke achtergrond.
Gurs
Vijf dagen later gaan de vrouwen op transport naar kamp Gurs bij de Pyreneeën. De barakkenstad is in 1939 gebouwd voor de duizenden vluchtelingen uit Spanje die na de overwinning van Franco de grens overkwamen.
Veel gevangenen in Gurs slagen erin om in de zomer van 1940 papieren te regelen om naar Engeland of Amerika te vertrekken. Onder hen is Hanna Ahrendt. Dat lukt Edith niet.
Na een gematigd regime wordt in Gurs de invloed van de nazi’s steeds sterker voelbaar.
Eind oktober 1940 raakt het kamp overbevolkt door de komst van zesenhalf duizend joden uit Saarland, Baden en de Palts.
De leefomstandigheden worden erbarmelijk, besmettelijke ziekten breken uit en er sterven dagelijks mensen.
Pedagoge en politiek vluchteling Hanna Schramm ziet hoe Auerbach lijdt onder het kampleven. Als ze als barakoudste van de kampleiding iemand mag kiezen om buiten het kamp eten te kopen gunt ze Edith, in de hoop die uit haar isolement te halen, dit kortdurende privilege.
Ediths verblijf wordt eveneens verlicht door Elsbeth Kasser en Elisabeth Eidenbenz, twee vrijwilligers van een Zwitserse Hulporganisatie. Voor hen maakt ze tekeningen die nu deel uitmaken van de collectie-Kasser in het Archiv für Zeitgeschichte in Zürich.
Deportaties
Aan het ondanks de ontberingen relatief veilige bestaan in Gurs komt in augustus 1942 een einde. Op 6 augustus 1942 worden achthonderd joodse gevangenen eerst naar Drancy en vandaar naar Auschwitz gevoerd. Daarna volgen tot maart 1943 nog vijf transporten.
Edith blijft gespaard voor deportatie, maar kan de spanning niet meer aan. Ze gaat er mentaal aan onderdoor. Ze draagt een mes bij zich. En bijt op een keer letterlijk van zich af.
Begin 1943 wordt ze overgebracht naar een inrichting in Toulouse. Na haar herstel neemt men haar op in een ziekenhuis in die stad. Met hulp van artsen duikt ze vervolgens onder op het platteland en werkt dan in de huishouding en helpt bij de wijnoogst.
Contre l’Oubli
Na de bevrijding van Parijs keert Edith Auerbach in de nazomer van 1944 terug. Ze woont in een atelier-appartement in de middeleeuwse en schilderachtige Rue Visconti, een van de smalste straten van Parijs.
Ze schildert en tekent haar oorlogservaringen van zich af. De tijd van stillevens, vergezichten en portretten is voorbij. De schilderijen die ze maakt tonen zielloze figuren achter prikkeldraad. De weerslag van haar jaren in Gurs. Met dat werk strijdt ze tegen ‘het vergeten’: Contre l’Oubli.
Tot ze ook daar, vermoedelijk eind jaren veertig, mee stopt en zich op de journalistiek toelegt. Ze schrijft tot in de jaren zestig regelmatig voor het Duitse tijdschrift Weltkunst.
Edith zal haar ouders niet meer terugzien. In juni 1940 zijn ze in New York aangekomen. Enkele maanden later, op 18 november 1940 overlijdt Benjamin Auerbach.
Kohn-Kerry
In augustus 1942 sterft ook Ida Auerbach-Kohn in Amerika. Het land waar in 2004 de democraat John Kerry een gooi doet naar het Amerikaanse presidentschap. Hij is de kleinzoon van Fritz , de broer van Ida, die zijn naam van Kohn in Kerry veranderde.
27 mei 1994
Edith Auerbach overlijdt in Parijs op 27 mei 1994. Ze wordt begraven op dinsdag 31 mei 1994 op de Cimetière parisien de Thiais, de op een na grootste begraafplaats van Parijs. De grafrechten waren voor tien jaar afgekocht. Haar graf is geruimd.
De collectie
Eind jaren negentig ontdekt de Nederlandse kunsthandelaar Guus Maris op een Parijse vlooienmarkt een deel van het werk van Edith Auerbach. Hij koopt het, met steun van collega Willem Kerseboom. Het is aan de Nederlandse kunstverzamelaar Michiel Levit te danken dat die collectie in zijn geheel behouden bleef en niet uiteen viel. Hij verwierf de schilderijen en tekeningen en kocht ook het later ontdekte werk.
Een keuze van de tekeningen en schilderijen van Edith Auerbach is met het monumentale werk van Frank Lisser te zien op de tentoonstelling Contre l’Oubli.
Catalogus
Bij de tentoonstelling verschijnt een catalogus met de geëxposeerde tekeningen en schilderijen van Edith Auerbach. Met daarin van Han Steenbruggen een kunsthistorische duiding en een verhaal van Pauline Broekema die intensief onderzoek deed naar Auerbach en tevens schreef: “Tekenares van Montparnasse. Het eigenzinnige kunstenaarsleven van Edith Auerbach” (De Arbeiderspers, 2020)